Kennen: ‘geleerd hebben, beheersen’

Volgens de taalnorm is kennen juist als bedoeld is ‘door studie of oefening geleerd hebben, beheersen’. Bijvoorbeeld:

  • Ik ken nauwelijks Frans.
  • Ik zie dat je woordjes aan het leren bent. Ken je ze al een beetje?
  • Ik heb bewondering voor mensen die een ambacht kennen.
  • Evi kent de tafel van 12 al.

Kunnen: ‘in staat zijn te doen’, ‘mogelijk zijn’

Kunnen betekent ‘in staat zijn om iets te doen’, ‘ergens de capaciteiten voor hebben’ en ‘mogelijk zijn’. Voorbeelden:

  • Ze kan goed Nederlands spreken.
  • Hij kan heel hard fietsen.
  • Wat kun je erover zeggen?
  • Het kan niet anders of je wordt aangenomen. 
  • Niet omdat het moet, maar omdat het kan.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail

Al eeuwenlang door elkaar gebruikt

Kunnen en kennen komen eigenlijk van hetzelfde woord. De stam kann-/kunn- kwam al voor in de taal die de voorloper is van de huidige Germaanse talen (zoals het Nederlands). Het is dus niet vreemd dat kennen en kunnen van oudsher door elkaar werden gebruikt. Pas in de zeventiende eeuw ontstond de taalnorm die voorschreef dat je deze werkwoorden van elkaar moet onderscheiden. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands noemt Christiaen van Heule als een belangrijke voorvechter van dit onderscheid. Desondanks is een groot deel van de taalgebruikers kennen en kunnen als synoniemen blijven zien.

kennen kunnen
Ik ken Frans. Ik kan goed zingen.
Jij kent Frans.

Jij kunt goed zingen.
(Jij kan goed zingen*)

Ken jij Frans? Kun jij goed zingen?
Kan jij goed zingen?*)
Je (= men) kent Frans of je kent hem niet. Je (= men) kan zingen of niet.
U kent Frans. U kunt goed zingen.
(U kan goed zingen*) 
Kent u Frans? Kunt u goed zingen?
(Kan u goed zingen?*)
Hij/zij/die kent Frans. Hij/zij/die kan goed zingen.
Wij kennen Frans. Wij kunnen goed zingen.
Jullie kennen Frans. Jullie kunnen goed zingen.
Zij kennen Frans. Zij kunnen goed zingen.

*Jij kan en u kan is volgens sommige Nederlanders informeel of spreektaal en daardoor minder geschikt voor de schrijftaal. In België is er geen bezwaar tegen.