Grammaticaal gezien is het enkelvoud in ‘Ik woon al twintig jaar in het buitenland’ bijzonder. Normaal gesproken komt na een telwoord (zoals twintig) een meervoudig zelfstandig naamwoord, ook als dat een tijdsduur aanduidt. Het is bijvoorbeeld: een paar seconden, twintig minuten, zoveel maanden, hoeveel eeuwen.

Bij jaar, uur en kwartier gaat het anders. Deze woorden blijven in het enkelvoud staan als daar een bepaald telwoord voor staat (twee, drie, vier, enz.) of een van de onbepaalde telwoorden hoeveel, zoveel, een paar en een aantal. Voorbeelden:

  • Ik woon al twintig jaar in het buitenland.
  • Een paar jaar geleden veranderde mijn collega van naam.
  • Hoeveel uur werkt hij?
  • Ik heb hier al zóveel uur in gestoken ...
  • Ze heeft zo’n drie kwartier reistijd.

Na enkele en vele volgt overigens ‘gewoon’ een meervoud: enkele jaren geleden en vele uren later. In regionaal taalgebruik komt ook drie maand voor, maar drie maanden is standaardtaal.

Twintig lange jaren

De combinatie twintig jaren is wel mogelijk, maar alleen in bepaalde contexten:

  • Als er nadruk moet liggen op een bepaalde (meestal als vervelend ervaren) tijdsduur: ‘Hij heeft twintig jaren onschuldig in de gevangenis gezeten.’ Het meervoud is hier een stilistische keuze.
  • Als er een bijvoeglijk naamwoord (zoals lang of spannend) voor het zelfstandig naamwoord staat: ‘Hij zat twintig lange jaren in de gevangenis’; ‘We hebben vier spannende uren moeten afwachten wat er zou gebeuren.’

Klik op het tabblad 'Achtergrond’ voor meer informatie over de vraag waarom vijf jaar mogelijk is. 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Waar komt het verschil tussen bijvoorbeeld vijf jaar en vijf minuten vandaan?

In bijvoorbeeld vijf jaar en vijf uur zijn de woorden jaar en uur eigenlijk oude meervoudsvormen. Jaar en uur behoorden tot een kleine groep woorden die vroeger een zogenaamd uitgangsloos meervoud hadden. Dit wil zeggen dat deze woorden maar één vorm kenden voor zowel het enkelvoud als het meervoud. Welke woorden tot deze groep behoorden, was historisch bepaald. Het ging in hoofdzaak om drie groepen: 

  • een beperkt aantal zeer oude woorden, zoals vriend, vader en man. Alleen man kan nog een meervoud zijn: ‘Er zijn dertig man komen helpen’; 
  • eenlettergrepige, onzijdige zelfstandige naamwoorden die een lange klinker bevatten, zoals jaar, uur, been, woord en pond);
  • woorden die eindigden op -el, -en en -er, zoals ridder, segel (zegel) en verken (varken). 

De betekenis van de woorden speelde hierbij geen rol: het ging om vormcategorieën. Dit veranderde in de dertiende en veertiende eeuw. Toen nam het aantal uitgangsloze meervouden af. Doordat een deel van de woorden met een uitgangsloos meervoud toevallig woorden waren die een hoeveelheid van iets aanduidden (jaar, uur, pond, gulden), ging men de categorie van uitgangsloze meervouden wél als een betekeniscategorie opvatten. Daardoor verloren woorden zonder aparte meervoudsvorm die geen hoeveelheid aangaven, hun uitgangsloze meervoud. In de plaats daarvan kregen ze een ‘gewone’ meervoudsvorm: benen, woorden, ridders, zegels, varkens. Aan de andere kant verloren woorden die van oudsher wél een meervoud hadden, zoals mud, hun meervoudsuitgang, omdat men bedacht dat ze als hoeveelheidsaanduidend woord geen meervoud konden hebben.

Toch hebben ook veel hoeveelheidsaanduidende woorden hun meervoud gewoon gehouden, of ze zijn mét een meervoud in gebruik gekomen. Het gevolg is dat je bijvoorbeeld meestal spreekt van drie uur, maar niet van drie minuut, en wel van zes jaar maar niet van zes maand (al komt dat laatste in sommige delen van ons taalgebied zeker wel voor). 
 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!