Bijwoordelijke bepalingen geven meer informatie over wat de werkwoorden in de zin uitdrukken. In de zin ‘Gisteren reed ik op mijn nieuwe fiets in twintig minuten naar mijn werk’, bijvoorbeeld, staan vier van zulke bepalingen. Ze geven aan wannéér iemand aan het rijden was (‘gisteren’), welk ‘hulpmiddel’ daarbij gebruikt werd (‘op mijn nieuwe fiets’), hoelang dat rijden duurde (‘in twintig minuten’) en waar die persoon naartoe reed (‘naar mijn werk’).

Bijwoordelijke bepalingen hebben dus een relatie met het gezegde in de zin. Ze hebben geen betekenisrelatie met zelfstandige naamwoorden. In op mijn nieuwe fiets is nieuwe een bijvoeglijke bepaling: dat woord zegt wél iets over een zelfstandig naamwoord, namelijk fiets.

Op basis van de betekenis in de zin hebben bijwoordelijke bepalingen verschillende namen. Hieronder staat een overzicht.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Bijwoordelijke bepaling van beperking: een beperking op (een deel van) de zin.

  • Alleen jij begrijpt mij.
  • Je bent voor een nieuweling al goed ingevoerd!
  • Met uitzondering van Emily vond iedereen de film geweldig.

Bijwoordelijke bepaling van bevestiging: een bevestiging van (een deel van) de zin.

  • Hij viert zijn verjaardag inderdaad op een zaterdag.
  • Vandaag ben ik vrij, maar morgen ben ik wel aanwezig.

Bijwoordelijke bepaling van doel: geeft antwoord op de vraag ‘Met welk doel?’

  • Ter verhoging van de feestvreugde is een band ingehuurd.
  • Hij heeft wekenlang hard gestudeerd om een voldoende te halen.

Bijwoordelijke bepaling van frequentie: geeft antwoord op de vraag ‘Hoe vaak?’

  • Telkens wist Karim de bal terug te slaan.
  • Ik ga meestal op zaterdag naar de sportschool.
  • Je bent deze maand drie keer te laat gekomen.

Bijwoordelijke bepaling van gevolg: geeft antwoord op de vraag ‘Wat is/was het gevolg?’

  • Irma herhaalde tot vervelens toe haar standpunt.
  • Tot grote blijdschap van de leerlingen was er ’s middags geen les.
  • Het publiek was tot tranen toe geroerd.

Bijwoordelijke bepaling van graad: geeft antwoord op de vraag ‘In welke mate?’

  • Dit is nogal verrassend.
  • De docent was erg tevreden over de resultaten van haar leerlingen.
  • Het waait vandaag flink.

De bijwoordelijke bepaling van de handelende persoon (ook wel ‘passieve door-bepaling’ genoemd).

  • Veerle werd opgewacht door haar ouders.

Bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid/wijze: geeft antwoord op de vraag ‘Hoe? Op welke manier?’

  • Liefdevol dekte Jasper zijn dochter toe.
  • Je moet netter werken; je maakt er een zootje van.
  • Ik help je met liefde om er iets goeds van te maken.

Bijwoordelijke bepaling van maat: geeft antwoord op vragen als ‘Hoeveel?’, ‘Hoe zwaar?’, ‘Hoe lang?’

  • Ik weeg 65 kilo.
  • Het voetbalveld meet 100 bij 65 meter.
  • Wij hebben gisteren acht kilometer gewandeld.
  • Het zeewater is nu zeventien graden.
  • 15 euro kosten deze boeken samen.

Bijwoordelijke bepaling van middel: geeft antwoord op de vraag ‘Wat wordt/is er gebruikt? Waarmee?’

  • Hiermee kan ik geen brood snijden, hoor!
  • Laten we met het pontje oversteken.

Bijwoordelijke bepaling van modaliteit: geeft iemands mening weer over de inhoud van de zin.

  • Gelukkig kwam de bus er al aan.
  • Ik wacht al een uur op je.
  • Wie weet lukt het nog.
  • Mijns inziens kan iedereen tevreden zijn.

Bijwoordelijke bepaling van omstandigheid: geeft antwoord op de vraag ‘Wat is/was er (tegelijkertijd) het geval?’

  • Met een grijns van oor tot oor nam Bram de prijs in ontvangst.
  • Onder luid applaus sloot hij het concert af.
  • Ze pakte het cadeau met een verraste blik aan.

Bijwoordelijke bepaling van ontkenning.

  • Julia is niet aanwezig.
  • Niet alles kan altijd voorkomen worden.

Bijwoordelijke bepaling van oorzaak: geeft antwoord op de vraag ‘Wat is/was de oorzaak?’

  • Door de staking werd het overal een chaos.
  • Ze liet van schrik het dure bord uit haar handen vallen.

Bijwoordelijke bepaling van plaats: geeft antwoord op de vraag ‘Waar?’

  • Onze tv staat in de keuken.
  • Op spoor 7 staat de trein klaar.
  • Najib is opgegroeid in Krommenie.

Bijwoordelijke bepaling van reden: geeft antwoord op de vraag ‘Wie of wat is/was de reden om dit te doen?’

  • Ter wille van de veiligheid moet iedereen anderhalve meter afstand houden.
  • Hij ging naar huis om de hond uit te laten.
  • Met het oog op de toekomst is een reorganisatie onontkoombaar.

Bijwoordelijke bepaling van richting: geeft antwoord op vragen als ‘Waarheen?’, ‘Waardoorheen?’, ‘Waarnaartoe?’

  • Ik ging linksaf.
  • Ik ga op de fiets naar het station.
  • De boswachter reed het bos in.

Bijwoordelijke bepaling van tijd: geeft het tijdstip of de tijdsduur aan van wat in het gezegde wordt uitgedrukt.

  • Ik zal het nooit meer doen.
  • Morgen wordt alles anders.
  • Irene komt volgende week terug van vakantie.
  • Wacht je even?

Bijwoordelijke bepaling van toegeving: geeft antwoord op vragen als ‘Ondanks wat?’, ‘In weerwil waarvan?’

  • Hoewel ik van niets wist, kreeg ik toch de schuld.
  • Ondanks alle tegenslagen hebben we toch een fijne vakantie gehad.

Bijwoordelijke bepaling van voorwaarde: geeft antwoord op de vraag ‘In welk geval?’

  • Bij onweer blijf ik liever binnen.
  • Je kunt desnoods wel met mij meerijden.
  • Bel in geval van nood dit nummer.