Of combinaties van een voorzetsel (in, over, aan, uit) en een werkwoord één woord vormen, hangt af van de betekenis. Als er een richting bedoeld is (de straat uit, het plein over, de straat in rijden), staat het voorzetsel los van het werkwoord.

  1. Als je deze straat in rijdt, ben je sneller bij het station.
  2. Toen hij de straat uit reed, keek hij nog één keer om.
  3. Ik zag hoe Ella het plein over liep.
  4. Het was twaalf uur toen ze haar bed uit kwam.

In veel andere gevallen vormen het voorzetsel en het werkwoord één woord. Inrijden kan bijvoorbeeld gebruikt worden bij een nieuwe auto: ‘We gaan hem voorzichtig inrijden.’ De betekenis is dan ‘beginnen te gebruiken’. Het bestaan van zo’n ‘eigen’ betekenis is een belangrijke aanwijzing dat het voorzetsel en het werkwoord één geheel vormen. Of zo’n eigen betekenis bestaat, kun je het best opzoeken in een woordenboek.

Het bovenstaande is niet expliciet in de spellingregels te vinden. Woordenboeken vermelden werkwoorden als in( )rijden en af( )lopen soms ook verschillend. De Dikke Van Dale geeft bijvoorbeeld het bos inrijden, het water ingereden en de trap aflopen. Wat ons betreft zijn het bos in rijden, het water in gereden en de trap af lopen minstens zo goed te verdedigen. In de praktijk is het verschil tussen beide schrijfwijzen klein.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!