Als een paar de betekenis ‘enkele’ heeft en deel uitmaakt van het onderwerp van de zin, komt de persoonsvorm in het meervoud te staan:

  • Er liggen een paar aardappels op het aanrecht.
  • Een paar kinderen kwamen te laat.
  • Er stonden een paar schoenen bij de schoorsteen. (als bedoeld is: ‘enkele (willekeurige) schoenen’)

Een paar fungeert dan als een onbepaald voornaamwoord, net als enige, enkele of verschillende. De kern van het onderwerp (takken in een paar takken en aardappels in een paar aardappels) staat in het meervoud en daarom staat ook de persoonsvorm in het meervoud.

Een paar = ‘een duo’

In sommige contexten heeft een paar de letterlijke betekenis ‘een duo (twee bij elkaar horende exemplaren)’. Vaak gaat het om schoeisel of lichaamsdelen. Een paar kan ook ‘echtpaar’ betekenen. In deze gevallen is een enkelvoudige persoonsvorm juist, omdat een paar de kern is van het onderwerp. Enkele voorbeelden:

  • Er stond een paar schoenen bij de schoorsteen. (als bedoeld is: ‘twee bij elkaar horende schoenen’)
  • Een goed paar oren is onmisbaar voor dit werk.
  • Als een paar het stadhuis uit komt, wordt er vaak met rijst gegooid.

Bijzin na een paar

Als een paar ‘enkele’ betekent, begint de bijzin met het betrekkelijk voornaamwoord die en staat de persoonsvorm in het meervoud. Als een paar ‘een stelletje’ betekent, begint de bijzin met dat en staat hij in het enkelvoud. Enkele voorbeelden:

  • Er waren een paar kinderen die te laat kwamen.
  • Ik kocht gisteren een paar laarzen dat in de aanbieding was.

Er is dus betekenisverschil tussen deze twee zinnen:

  • Hij struikelde over een paar klompen die bij de deur stonden. (bedoeld is: ‘enkele (willekeurige) klompen’)
  • Hij struikelde over een paar klompen dat bij de deur stond. (bedoeld is: ‘een duo, twee bij elkaar horende klompen’)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!