Dat met een gijzelaar een gegijzelde persoon wordt bedoeld, is eigenlijk vreemd. Het achtervoegsel -aar betekent namelijk meestal juist ‘iemand die een handeling uitvoert’. Zo is een bedelaar ‘iemand die bedelt’, een brabbelaar ‘iemand die brabbelt’ en een handelaar ‘iemand die handelt’. Je zou dus verwachten dat een gijzelaar iemand is die anderen gijzelt, maar dat is niet zo. 

Er zijn nog een paar woorden die eindigen op -aar en die niet betekenen dat iemand (of iets) de genoemde handeling uitvoert. Naast gijzelaar zijn dat onder meer martelaar (‘iemand die gemarteld is’) en rammelaar (het speelgoed waarmee gerammeld wordt).

Herkomst gijzelaar

Gijzelaar is niet rechtstreeks afgeleid van het werkwoord gijzelen. In het Nederlands van de Middeleeuwen sprak men van een gisel. Destijds werd dus de werkwoordstam zonder verdere toevoeging als persoonsaanduiding gebruikt: de gisel was degene die gegijzeld werd. Na verloop van tijd bleek dit woord te onbekend en werd er -er achter gezet: giseler. Later veranderde dat in -aar, en zo ontstond gijzelaar.

Gaandeweg zorgde het woord gijzelaar voor verwarring. Door de vele woorden op -aar die een handelende persoon aanduiden, kreeg gijzelaar soms óók de betekenis ‘iemand die gijzelt’. Sommige woordenboeken noemen dan ook beide betekenissen. Als je verwarring wilt voorkomen, kun je het best spreken over een gegijzelde (voor een slachtoffer van een gijzeling) en een gijzelnemer of gijzelhouder (voor een dader).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail