Hectiek komt nog niet zo lang in de woordenboeken voor. Van Dale vermeldde het voor het eerst in de dertiende druk (1999), met de omschrijving “opwinding, drukte”. Tot die tijd stond uitsluitend het bijvoeglijk naamwoord hectisch in Van Dale.

In de eerste Van Dale (1872) had hectisch de betekenisomschrijving “teringachtig”, oftewel: ‘lijdend aan tering’. In de zevende druk (1950) werd dit uitgebreid tot: “voortkomend uit, kenmerkend voor teringachtigheid: een hectische blos”. In de elfde druk (1984) werd er een nieuwe betekenis toegevoegd: de betekenis ‘koortsachtig, gejaagd’, en een druk later (1992) kwam daar de figuurlijke betekenis ‘druk en chaotisch’ bij.

Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) noemt als oudste vindplaats van hectisch een bron uit 1824 (‘teringachtig’). Hectisch gaat terug op het Griekse hektikós, ‘aanhoudend, gewoonlijk, slopend (van een ziekte)’. Het is afgeleid van héxis, ‘gewoonte, houding, geestelijke toestand’.

Aanvankelijk werd hectisch gebruikt met betrekking tot koorts. Een hectische koorts (Latijn hectica febris) was een benaming voor een aanhoudende koorts, bijvoorbeeld bij tuberculose. Tegenwoordig is de overdrachtelijke betekenis ‘druk en chaotisch’ veel gebruikelijker. Deze betekenis verspreidde zich in de tweede helft van de twintigste eeuw over het Nederlands. Volgens het EWN is er hoogstwaarschijnlijk sprake van Engelse invloed; hectic werd al aan het begin van de twintigste eeuw overdrachtelijk gebruikt in het Engels. Maar ook Duitse invloed is mogelijk, want in het Duits wordt hektisch onder andere vaak gebruikt in sportverslagen.

Hectiek is van hectisch afgeleid naar analogie van bijvoorbeeld dynamiek, dat voorkomt naast dynamisch.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail