Daarmee is martelaar wel een uitzondering. Normaal gesproken duidt -aar achter een werkwoordstam degene aan die de handeling verricht. Denk aan: handelaar, ondertitelaar en stotteraar. Er zijn een paar uitzonderingen, zoals gijzelaar, rammelaar (het speelgoed), kittelaar en dompelaar.

Tegelijkertijd komt martelaar ook voor in de betekenis “iemand die mensen of dieren martelt”. Dat is niet nieuw. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal schrijft al in 1913: “Niet geheel onbekend is martelaar in den zin van: iemand die martelt, kwelt, vooral gezegd van een dierenplager”.

Als er verwarring mogelijk is over martelaar, kan degene die gemarteld wordt, ook gemartelde genoemd wordt. Degene die martelt, beul of folteraar.

Zie ook het tabblad ‘Achtergrond’ voor meer historische informatie. 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail

Herkomst martelaar

Martelaar is niet afgeleid van het werkwoord martelen, maar is een Middelnederlandse verlenging van oudere vormen van het woord: martalus, martela, martele en martere. De oorsprong daarvan is het Latijns-Griekse martyr, dat ‘geloofsgetuige’, ‘martelaar’ betekent.