De hoofdregel voor dit soort combinaties (er + voorzetsel(s) + werkwoordsvorm) luidt: schrijf voorzetsels die geen onderdeel vormen van het werkwoord, aan er vast. Raadpleeg een goed woordenboek om na te gaan of een voorzetsel deel uitmaakt van een (samengesteld) werkwoord. Let er daarbij wel op dat het samengestelde werkwoord de betekenis moet hebben die in de desbetreffende context bedoeld is.

Het woord op in er( )op( )uit( )gaan hoort niet bij het werkwoord, want opuitgaan bestaat niet. Op moet daarom in elk geval aan er worden gekoppeld. Uitgaan staat wel in de woordenboeken, maar niet (precies) in de hier bedoelde betekenis. Je kunt bijvoorbeeld wel op bloemen uitgaan in de betekenis ‘op pad gaan om bloemen te halen of te kopen’ (al is dat enigszins verouderd taalgebruik), maar dat is niet precies wat er bedoeld is in ‘We gaan eropuit.’ Die zin drukt niet uit dat je naar iets specifieks op zoek bent, maar is een algemene manier om te zeggen: ‘We gaan op pad’, ‘We trekken eropuit.’

Vandaar de voorkeur om uit los van gaan te schrijven. Net als op moet uit dan aan er vast worden geschreven: eropuit gaan. Voor eropuit trekken en (iemand) eropuit sturen geldt hetzelfde.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!