Bij weerstand bieden hoort het voorzetsel aan. Bijvoorbeeld:

  • Aan die verleiding kon ik geen weerstand bieden.
  • De rebellen boden weerstand aan de regering.

Weerstand tegen

Weerstand – met andere werkwoorden dan bieden – kan wél met het voorzetsel tegen samengaan. Bijvoorbeeld:

  • Zij hebben een sterke weerstand tegen gezag.
  • Blijkbaar heb ik veel weerstand tegen griep.
  • Veel mensen hebben weerstand opgebouwd tegen het coronavirus.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail