Volgens de taalnorm is in iemand als ik/jij/hij/... en vergelijkbare constructies als mensen als zij of een leraar als hij de onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord juist. Dat fungeert dan als het onderwerp van een bijzin na het voegwoord als. Die bijzin kun je aanvullen met een vorm van het werkwoord zijn. Bijvoorbeeld:

  • Ik ken niemand zoals hij (is).
  • Wij zouden liever iemand als zij (is) aannemen.
  • Iemand als jij (bent) kunnen we voor geen goud missen.
  • Ze vinden zo’n leraar als ik (ben) kennelijk ouderwets.
  • Mensen als wij (zijn) gunnen ze hier geen blik waardig.

Iemand als mij

Toch komen zinnen als ‘Ze zeiden dat ze iemand als mij zochten’ vaak voor. Ze zijn ook niet nieuw: in de negentiende eeuw komt iemand als mij al voor. Bijvoorbeeld: “Uw edele prins zou wel zeer onopgevoed moeten zijn, als hij van iemand als mij geene verdiende les zou willen afwachten!” (citaat uit 1878).

Wie ‘Ze zeiden dat ze iemand als mij zochten’ een goede zin vindt, vat mij hier op als een deel van het lijdend voorwerp (iemand als mij) dat hoort bij zochten. Je vult de zin dus niet aan tot iemand (zo)als ik (ben), maar vat het voegwoord als op als een soort verbindingswoord tussen iemand en mij. De grammatica’s vermelden deze mogelijkheid echter (nog) niet.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!