Waarom werd vroeger mensch wel met -sch geschreven en huis niet?
Dat heeft te maken met de herkomst van deze woorden. Er werd vroeger alleen -sch aan het woordeinde geschreven als het woord in ouder Nederlands op -sk of -sc eindigde.
Huis gaat terug op hus(a) en mens gaat terug op een heel oude vorm die eindigde op -iska/-isko; in een citaat uit 1100 komt het woord mennisko (‘persoon’) voor.
Oorspronkelijk werd een woord als mensch met een k- of g-achtige klank aan het einde uitgesproken, maar het verschil in uitspraak tussen de slotklank van huis en die van mensch is al eeuwen geleden verdwenen. Daardoor kwam de spelling mensch steeds meer ter discussie te staan.
De sch-spelling van de s-klank is echter officieel pas afgeschaft in 1947; toen werd de spelling-Marchant (die al sinds 1934 op scholen werd onderwezen) officieel. Er werd een uitzondering gemaakt voor het achtervoegsel -isch in bijvoorbeeld logisch en symbolisch, dat aan het Duits ontleend is.
De uitgang -sch was ook de uitgang voor het bijvoeglijk naamwoord: aardsche lasten, een broedsche kip, een doodsche stilte, eene duivelsche geschiedenis, kindsch worden, vergeefsche moeite, Rotterdamsche menschen. Bijwoorden eindigden niet op -sch: alvorens, desnoods, kruiselings en omstreeks eindigden dus bijvoorbeeld altijd al op een s.
Bij werkwoorden bestonden zulke verschillen ook. Zo werd wassen in de nu verouderde betekenis ‘groeien’ nooit met sch geschreven, maar wassen in de betekenis ‘schoonmaken’ vroeger wel (wasschen). Ook dit verschil ging terug op een uitspraakverschil dat al lange tijd niet meer wordt gemaakt in het Standaardnederlands. In onder meer het Duits is er nog wel een verschil te zien en te horen: wachsen is ‘groeien’ en waschen is ‘wassen’.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!