Telwoorden zijn woorden die het aantal of (rang)nummer van iets aangeven. Er zijn twee soorten telwoorden: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. Beide soorten komen in bepaalde en in onbepaalde vorm voor. Bepaalde telwoorden geven het precieze aantal of (rang)nummer, onbepaalde geven een niet-gespecificeerd aantal of (rang)nummer.

Hoofdtelwoorden

Hoofdtelwoorden geven een aantal of nummer; bepaalde hoofdtelwoorden zijn getallen als vijf, miljoen, drieëntwintig. Ook beide is een bepaald hoofdtelwoord; het duidt altijd een tweetal aan. Onbepaalde hoofdtelwoorden zijn veel en weinig en hun trappen van vergelijking (veel - meer - meest en weinig - minder - minst). In informeel taalgebruik komt ook tig voor: ‘Dat heb ik je al tig keer verteld.’ Ook afgeleide vormen als tweeën (‘Wij tweeën weten wel beter’) en drietjes (‘We gaan gezellig met z’n drietjes op vakantie’) zijn hoofdtelwoorden.

De woorden enige, enkele, ettelijke, menig(e), sommige, verscheidene, verschillende, genoeg, voldoende, zat (‘Ik heb zat boeken’), wat (‘Hij kan wel wat steun gebruiken’) en alle worden soms als onbepaald voornaamwoord en soms als onbepaald telwoord gezien.

Rangtelwoorden

De rangtelwoorden geven de rangorde in een reeks aan. Bepaalde rangtelwoorden geven een absolute positie in de reeks aan, onbepaalde een relatieve. Bepaalde rangtelwoorden worden gevormd door -de of -ste aan een bepaald hoofdtelwoord toe te voegen: achtste, tiende, twintigste. Bij één hoort het rangtelwoord eerste, bij drie hoort derde. Onbepaalde rangtelwoorden zijn woorden als laatste, middelste, hoeveelste en zoveelste.

Breuken

Breuken bestaan uit een hoofdtelwoord en een rangtelwoord: een derde, drie vierde.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!