donderdag 22 oktober 2015
 
 

struweel (het)

betekenis

struikgewas

uitspraak

[struu-weel]

citaat

"Ik ben al mijn hele leven gefascineerd door de vage, maar daarom niet minder diepe droefenis die uitgaat van keurig in vorm geknipt struweel, dus dit was mijn kans. 'Welkom! U betreedt het grootste snoeivormpark ter wereld dat toegankelijk is voor het publiek!', hief de folder aan."
Bron: Het snoeivormpark overtrof mijn stoutste verwachtingen (Sylvia Witteman, de Volkskrant, 20 oktober 2015)

woordfeit

Er zijn in het Nederlands vier (niet-samengestelde) woorden die op -uweel eindigen: fluweel, juweel, truweel (een variant van troffel) en struweel. Alle vier komen ze uit het Frans van de dertiende of veertiende eeuw: fluweel komt van veluel, juweel van jüel, truweel van truele en struweel van struvel.
In tegenstelling tot de andere drie woorden, die uiteindelijk teruggaan op het Latijn, is struvel een woord dat het Frans uit een Germaanse taal heeft overgenomen, al is de precieze oorsprong niet bekend. Mogelijk is er een verband met het oude Nederlandse strobbe 'boomstronk' en ook met stroef 'ruw, oneffen'.

 
 
 
 


Bezoek onze nieuwe spellingwebsite!
 
 
   Aan-/afmelden  Archief  
 
  Woordpost is een gratis uitgave van het Genootschap Onze Taal. Deze nieuwsbrief verschijnt op dinsdag en donderdag.