Waar komt de uitdrukking van wanten weten vandaan en wat wordt ermee bedoeld?
Als van iemand gezegd wordt dat hij of zij van wanten weet, dan wordt daarmee bedoeld dat iemand meteen aan de slag gaat als er iets moet gebeuren en alles ook goed uitvoert. Hij of zij is dus een handige aanpakker. Helaas is de oorsprong van deze uitdrukking niet duidelijk. Hieronder staan enkele mogelijke verklaringen.
Vroeger was een langere versie gangbaar: ‘Wie in een kousenwinkel woont, weet van wanten.’ Daardoor denk je onmiddellijk aan de wanten die aan kunt trekken. Deze langere versie vertelt ons helaas weinig meer over de herkomst van van wanten weten. Misschien is het vooral een grapje: een woordspeling op de bestaande uitdrukking van wanten weten. In een kousenwinkel waren namelijk waarschijnlijk helemaal geen wanten te koop.
Het want op een schip
Want kan ‘touwwerk op een schip’ betekenen. In de zeventiende eeuw bestond de uitdrukking zijn want wel kennen. Dat werd gezegd werd van zeemannen die goed met het want konden omgaan. Ook bestond de uitdrukking de wanten stellen. Dat betekende eigenlijk: ‘de zeilen hun plaats geven; bevelen hoe men de zeilen moet zetten’ en later ook ‘de baas spelen’. De eigenlijke betekenis van van wanten weten kan dus te maken hebben met goed met het want op een schip kunnen omgaan. Later moet dan de betekenis ‘goed van iets op de hoogte zijn, weten wat je doet’ ontstaan zijn.
Want als oppervlaktemaat
Een andere verklaring neemt want als oppervlaktemaat als uitgangspunt. Een dagwant was bijvoorbeeld een stuk land dat in één dag omgeploegd kon worden. Iemand die van wanten wist kon dus misschien goed rekenen met oppervlaktematen. Of kon zo iemand misschien op één dag grote stukken land bewerken? Of bezat hij gewoon veel land?
Het voegwoord want
Want komt ook vaak voor als voegwoord, zoals in ‘Ik vertrek wat later, want er komt een monteur langs.’ Er is weleens geopperd dat ‘iemand die van wanten weet’, oorsponkelijk nogal een betweter is die vaak want zegt. Hij of zij zegt dus vaak: ‘Dit zit zo, want ...’ en ‘Dat begrijp ik wel, want ...’ Erg waarschijnlijk is deze mogelijkheid niet.
Misschien zijn de eerste twee verklaringen allebei wel een beetje waar. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staat: “Duidelijk is in elk geval dat in de toepassing van de uitdrukking van wanten weten verschillende woorden want door elkaar loopen. De eigenlijke historische oorsprong is niet te achterhalen.”
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!