Stofzuigen is een werkwoord met een zwakke vervoeging, waarvan de delen niet gescheiden worden. Er staat dus nooit iets tussen stof- en zuigen (of zuig, zuigt, enz.). Juist is daarom:

  • tegenwoordige tijd: ik stofzuig, jij stofzuigt, wij stofzuigen, enz.
  • verleden tijd: ik stofzuigde, jij stofzuigde, wij stofzuigden, enz.
  • voltooid deelwoord: gestofzuigd

Soms hoor of lees je weleens ik zuig stof, wij zogen stof en ik heb stofgezogen, maar als het gaat om ‘de vloer met een stofzuiger schoonmaken’, is dit niet juist.

Maar je zuigt toch stof (op)?

Op het eerste gezicht lijkt stofzuigen een samenstelling van stof en het werkwoord zuigen. Als je aan het stofzuigen bent, zuig je (met de stofzuiger) ook daadwerkelijk stof op. En omdat zuigen een sterke vervoeging heeft (ik zoog, ik heb gezogen), zou je kunnen denken dat dan ook stofzuigen sterk vervoegd wordt.

Toch worden samengestelde werkwoorden lang niet altijd sterk vervoegd als het basiswerkwoord sterk is, en zijn ze ook niet altijd scheidbaar. Een paar andere bekende voorbeelden:

  • het is houwen - gehouwen, maar beeldhouwen - gebeeldhouwd;
  • het is lachen - gelachen, maar glimlachen - geglimlacht;
  • het is vechten - gevochten, maar bekvechten - gebekvecht;
  • het is trekken - getrokken, maar stuiptrekken - gestuiptrekt.

Waarom dat zo is, is vaak niet duidelijk. De meest logische verklaring is dat je niet meer heel sterk aan het basiswerkwoord denkt. Je vat de combinatie eerder als één geheel op, met een eigen betekenis. In het geval van stofzuigen denk je waarschijnlijk ook meteen aan het apparaat waarmee je dat doet, de stofzuiger. Mede daardoor zie je stofzuigen als een opzichzelfstaande handeling en niet als een combinatie van stof en zuigen.

Samenstellingen met sterke vervoeging

Er zijn ook verschillende samengestelde werkwoorden die wél een sterke vervoeging hebben, net als het basiswerkwoord. Een paar voorbeelden:

  • lesgeven - lesgegeven
  • kaartlezen - kaartgelezen
  • huishouden - huisgehouden
  • paardrijden - paardgereden
  • plaatsvinden - plaatsgevonden

Op de pagina over videogebeld vind je nog meer voorbeelden van het ene dan wel het andere patroon.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Het Morfologisch Handboek van het Nederlands (MHN) uit 1993 vermeldt dat er geregeld nieuwe werkwoorden worden gevormd die een “‘gespecialiseerde menselijke activiteit’ aanduiden (type buikspreken)” en werkwoorden “die verwant zijn aan nominale samenstellingen (type blinddoeken)”. Met dat laatste is zoveel bedoeld als: blinddoeken - geblinddoekt klinkt goed omdat het werkwoord nauw verwant is aan de samenstelling blinddoek

Het MHN noemt de volgende typen samengestelde (= aan elkaar geschreven én onscheidbare) werkwoorden met een zelfstandig naamwoord als eerste deel van het type:

  • stofzuigen, beeldhouwen, slaapwandelen, bloemschikken (het gaat ruwweg om ‘een soort zuigen/houwen/wandelen/schikken’, maar de betekenisrelaties verschillen per werkwoord)
  • muilkorven, beunhazen, ijsberen, voetballen (de werkwoorden staan in nauw verband met een zelfstandig naamwoord) 
  • blokfluiten, dagdromen, weerlichten (het is bij deze groep niet duidelijk of ze tot de eerste of het tweede hierboven genoemd type behoren)
  • raadplegen, nachtbraken, beraadslagen, kieskauwen (vaste combinaties; de betekenis van het geheel is niet af te leiden uit de betekenis van de delen) 

Het MHN noemt de volgende werkwoorden als voorbeelden van ‘samenkoppelingen’ (= scheidbare samengestelde werkwoorden):

  • met zwakke vervoeging: ademhalen, brandstichten, feestvieren, gelukwensen, koffiezetten, pianospelen;
  • met sterke vervoeging: autorijden, collegelopendeelnemenhuishouden, kaartlezen, lesgeven, maathouden, paard(je)rijden, plaatsvinden, rechtspreken, schoolblijvenstandhouden, tekortschieten, televisiekijken.