Wat is juist: rode kool of rodekool?
Het is allebei goed: rode kool en rodekool.
Rode kool is van oorsprong een woordgroep, maar komt ook al lange tijd voor als samenstelling.
Rode kool is een woordgroep die bestaat uit een bijvoeglijk naamwoord (rood) en een zelfstandig naamwoord (kool). Al decennialang vermelden naslagwerken als Van Dale en het Groene Boekje rodekool (en wittekool) als samenstelling. Sinds 2015 worden ook rode kool en witte kool weer officieel goedgekeurd. De reden is dat er geen duidelijk betekenisverschil is tussen rodekool en rode kool of tussen wittekool en witte kool.
Hetzelfde geldt voor onder meer de volgende voorbeelden, waarbij dus telkens twee spellingen officieel goed zijn:
- dubbele punt / dubbelepunt
- groene kool / groenekool
- half jaar / halfjaar
- half uur / halfuur
- halve maan / halvemaan
- hoge hoed / hogehoed
- hoog water / hoogwater
- laag water / laagwater
- nieuwe maan / nieuwemaan
- sterke drank / sterkedrank
- volle maan / vollemaan
Lees ook
Taaladvies.net: rode kool / rodekool
Toch nog een vraag?
Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar
Bel 085 00 28 428(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)
Of stel je vraag via social media of per mail
Soms groeien een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord definitief aan elkaar en heeft de samenstelling een specifieke eigen betekenis. Zo is hogeschool altijd een samenstelling in de betekenis ‘instelling voor hoger onderwijs’, terwijl een hoge school letterlijk ‘een school die hoog is’ is.
De samenstelling hogeschool heeft een betekenis die je niet direct kunt afleiden uit de delen hoge en school. Bovendien is er één hoofdklemtoon hoorbaar: hogeschóól. Meer voorbeelden van woordgroepen die samenstellingen zijn geworden:
- armelui
- bangebroek
- blauweregen
- blindedarm
- blindeman
- doveman
- dovenetel
- goedemiddag
- goedemorgen
- halvezool
- hardebol (‘stijfkop’)
- hardejantjes (‘soort zoete winteraardappelen’)
- hogepriester
- jongedame
- jongedochter
- jongeheer
- jongejuffrouw
- jongelieden
- jongelui
- jongeman
- kortemaand (‘februari’)
- kortewagen (‘kruiwagen’)
- langejaap (‘middelvinger’ (in kinderversjes))
- lievevrouw (‘Lieve-Vrouwebeeld’)
- mallemolen
- mallepraat
- oudeheer
- met oudejaar
- oudelui, ouwelui (‘ouders’)
- plattegrond
- plattekaas (‘kwark’)
- platteland
- rijkelui
- rodehond
- rodekoorts
- rodeloop (‘dysenterie’)
- vasteland
- vettekous (‘veldsla’)
- wittebrood
- wittekaas (‘kwark’)
- zwartemantel (‘pestvogel’)
- zwartepiet (zoals in ‘iemand de zwartepiet toespelen’)
Er zijn ook veel samenstellingen met een ónverbogen bijvoeglijk naamwoord (dus zonder -e aan het einde) en een zelfstandig naamwoord. Meestal ligt de klemtoon dan op het bijvoeglijk naamwoord. Voorbeelden:
- breedband
- bruinkool
- dikzak
- frisdrank
- hoogwater
- kleindochter
- laagland
- nieuwjaar
- oudoom
- platbodem
- roodvonk
- slapjanus
- snelweg
- vlugschrift
- vrijkaart
- witlof
- zuurkool
- zwakstroom
- zwartboek