Rode kool is van oorsprong een woordgroep: het bijvoeglijk naamwoord rode staat daarin los voor het zelfstandig naamwoord kool. De samenstelling rodekool komt al lang voor en is officieel ook juist.

Decennialang vermeldden Van Dale en het officiële Groene Boekje rodekool (en wittekool) zelfs alléén als samenstelling. Sinds 2015 worden ook rode kool en witte kool weer officieel goedgekeurd. De reden is dat er geen duidelijk betekenisverschil is tussen rodekool en rode kool of tussen wittekool en witte kool. De samenstellingen rodekool en wittekool benadrukken misschien iets meer dat het om een bepaalde categorie kool gaat (met bijvoorbeeld een eigen smaak), en zijn iets minder een beschrijving van ‘kool met een rode/witte kleur’. Maar hoe je het ook wendt of keert: rode kool ís gewoon rood en witte kool ís wit.

Hetzelfde geldt voor onder meer de volgende voorbeelden. Er zijn twee spellingen officieel goed, omdat het betekenisverschil tussen de spelling als woordgroep en de spelling als samenstelling verwaarloosbaar is:

  • dubbele punt / dubbelepunt
  • groene kool / groenekool
  • half jaar / halfjaar
  • half uur / halfuur
  • halve maan / halvemaan
  • hoge hoed / hogehoed
  • hoog water / hoogwater
  • laag water / laagwater
  • nieuwe maan / nieuwemaan
  • rood fruit / roodfruit
  • sterke drank / sterkedrank
  • volle maan / vollemaan

Hogeschool: altijd één woord

Soms groeien een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord definitief aan elkaar en heeft de samenstelling een specifieke eigen betekenis. Zo is een hogeschool altijd een samenstelling in de betekenis ‘instelling voor hoger onderwijs’. Een hoge school is letterlijk ‘een school die hoog is’.

De samenstelling hogeschool heeft dus een betekenis die je niet direct kunt afleiden uit de delen hoge en school. Bovendien is er één hoofdklemtoon hoorbaar: hogeschóól. Meer voorbeelden van woordgroepen die samenstellingen zijn geworden:

  • armelui
  • bangebroek
  • blauweregen
  • blindedarm
  • blindeman
  • doveman
  • dovenetel
  • goedemiddag
  • goedemorgen
  • halvezool
  • hardebol (‘stijfkop’)
  • hardejantjes (‘soort zoete winteraardappelen’)
  • hogepriester
  • jongedame
  • jongedochter
  • jongeheer
  • jongejuffrouw
  • jongelieden
  • jongelui
  • jongeman
  • kortemaand (‘februari’)
  • kortewagen (‘kruiwagen’)
  • langejaap (‘middelvinger’ (in kinderversjes))
  • lievevrouw (‘Lieve-Vrouwebeeld’)
  • mallemolen
  • mallepraat
  • oudeheer
  • met oudejaar
  • oudelui, ouwelui (‘ouders’)
  • plattegrond
  • plattekaas (‘kwark’)
  • platteland
  • rijkelui
  • rodehond
  • rodekoorts
  • rodeloop (‘dysenterie’)
  • vasteland
  • vettekous (‘veldsla’)
  • wittebrood
  • wittekaas (‘kwark’)
  • zwartemantel (‘pestvogel’)
  • zwartepiet (zoals in ‘iemand de zwartepiet toespelen’)

Frisdrank: altijd één woord

Er zijn ook veel samenstellingen met een ónverbogen bijvoeglijk naamwoord (dus zonder -e aan het einde) en een zelfstandig naamwoord. Het geheel heeft ook dan een betekenis die je niet zomaar uit de delen kunt afleiden. Meestal ligt de hoofdklemtoon vooraan, op het bijvoeglijk naamwoord. Voorbeelden:

  • breedband
  • bruinkool
  • dikzak
  • frisdrank
  • kleindochter
  • laagland
  • nieuwjaar
  • oudoom
  • platbodem
  • roodvonk
  • slapjanus
  • snelweg
  • vlugschrift
  • vrijkaart
  • witlof
  • zuurkool
  • zwakstroom
  • zwartboek

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!